“Fang Hui zei: […] ‘Als een gedeelte van het klooster herstel behoeft en er gaten in het dak vallen, beoefen zazen dan ergens anders, op een plek waar de regen niet binnendringt. Als verlichting van monniken afhangt van de toestand van de gebouwen die als tempel dienen, laten we ze dan allemaal met puur goud en kostbare juwelen bedekken. Verlichting echter is niet afhankelijk van de kwaliteit van de plek waar je woont en oefent, maar alleen van de intentie waarmee je zazen beoefent.’ […] De zenmeester Lung-ya zei: ‘Als je de weg wilt bestuderen moet je beginnen met het onderzoeken van de armoede. […]’ Van de eerste dagen van de Boeddha tot op heden heb ik nimmer vernomen van een volgeling van de weg die rijk was.”
Dogen Zenji
Uit: Shobogenzo Zuimonki & Fukanzazengi – juwelen uit de Schatkamer van het Oog van de Ware Leer, Dogen Zenji, Asoka, Rotterdam, 2001;p.161.