Au bord de l’eau
S’asseoir tous deux au bord du flot qui passe, Ne pas sentir, tant que ce rêve dure, Et seuls, tout deux devant tout ce qui lasse, Sentir l’amour, devant tout ce qui passe, |
Aan het water
samen zitten aan de rivier die voorbij stroomt, zolang de droom duurt, de tijd en alleen, getweeën tegenover alles dat verveelt, de liefde, tegenover alles dat voorbij gaat, |
Gabriel Fauré (1845 – 1924), “Au bord de l’eau”, op. 8 no. 1 (1875), gedicht van R.F. Sully-Prudhommes ca. 1872.
Au bord de l’eau
S’asseoir tous deux au bord du flot qui passe, Tous deux, s’il glisse un nuage en l’espace, À l’horizon, s’il fume un toit de chaume, Aux alentours si quelque fleur embaume, Entendre au pied du saule où l’eau murmure Ne pas sentir, tant que ce rêve dure, Mais n’apportant de passion profonde Sans nul souci des querelles du monde, Et seuls, tout deux devant tout ce qui lasse, Sentir l’amour, devant tout ce qui passe, |
Aan het water
samen zitten aan de rivier die voorbij stroomt, als een wolk langs de hemel glijdt, samen als een schoorsteen rookt aan de horizon, als een bloem heerlijk geurt in de omgeving, aan de voet van de wilg waar het water murmelt, zolang de droom duurt, echter, zo een diep gevoel veroorzakend, zonder enkele zorg over het woeden der wereld, en alleen, getweeën tegenover alles dat verveelt, de liefde, tegenover alles dat voorbij gaat, |