het lichaam is gewend … – zolang het nog niet met meditatie in aanraking geweest is – dat het door de geest tegengewerkt wordt in wat het graag zou willen. De geest is altijd bezig , met alles om zich heen, met alles wat er gebeuren moet, kortom met het gewone leven dat we allemaal leven. In die aandacht van de geest is geen plaats voor de behoeften die het lichaam kent.
Het lichaam zou graag altijd in de basis zijn, dichtbij het grote mysterie, het onbegrijpelijke, het tijdloze. Dat is nog niet het mysterie zelf – wij zijn allemaal dat mysterie – maar voor het lichaam is de bekkenbasis daar het dichtst bij. Dus we moeten het lichaam, langzamerhand de kans geven om het leven wat het heeft – ook al heeft het altijd tegenstand – volledig te leven.
Het is dus het vrijlaten van iets dat gekooid is, het opnieuw bevestigen dat je een heel mens bent. Maar de oerkern die erin verborgen is, houdt niet op als je lichaam opgebruikt is en teruggaat naar de aarde. … Als dat eenmaal tot je doorgedrongen is gaat de oefening veel makkelijker – als je gewoon uitgaat van het feit dat je een bepaalde tijd van leven hebt, maar al die tijd dat je op aarde bent, dat je dit lichaam hebt, óók dat eeuwige beginsel bent.
De meditatie draait erom dat je, tijdens die tijdelijke fase, die je doorloopt van geboorte tot dood, die eeuwige mens in jezelf ervaart – niet wegzet als ‘god’ of ‘brahman ‘of ‘tao’, maar dat die een werkelijkheid voor je is. Daar gaat het om. … Het gaat erom de tijd die je gegeven is – dat je je lichaam hebt, en de mogelijkheden van lichaam en de mogelijkheden van het bewustzijn, zó te gebruiken dat je niet alleen dat eeuwige [het mysterie] in jezelf erváárt, maar er ook een uitdrukking van bent.
Maarten Houtman